Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM i.v.m. COVID-19
Op 2 oktober 2020 is de tweede Nota van Wijziging toegezonden aan de Tweede Kamer op het concept voor wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met informatieverstrekking aan het RIVM. Het concept ziet op het belang van de taak van het RIVM bij de bestrijding van epidemieën. In verband met de demissionaire status van de regering is het voorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet als controversieel bestempeld.
Toch is het goed om de voortgang van dit wetgevingsproces te blijven volgen. Er wordt immers een uitzondering gemaakt op het beginsel van de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie door op verkeers- en/of locatiegegevens gebaseerde informatie op te vragen bij de telecomoperators. Het concept wordt beoordeeld aan de hand van de vereisten van artikel 15 e-Privacy richtlijn.
De tussenstand
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft in een eerder stadium aangegeven niet overtuigd te zijn van de deugdelijkheid van het wetgevingsproduct. Zij adviseerde op een aantal punten het concept aan te vullen om te voorzien van voldoende waarborgen. Uit het oogpunt van bescherming van persoonsgegevens is het belangrijk hoe groot de gebieden zijn waarover informatie wordt geleverd. Het concept bevat geen minimum interval, zodat bijna permanente monitoring in overeenstemming met de tekst zou kunnen zijn.
Uit het oogpunt van voorzienbaarheid voor de betrokkene is het bezwaarlijk dat er enkel bepalingen in het concept zijn opgenomen betreffende het eind van de periode waarover gegevens mogen worden verwerkt. Er zijn geen bepalingen over het begin ervan, waardoor gegevens die nog beschikbaar zijn uit de periode voor de aanwijzing van kracht werd betrokken kunnen worden. De wet zou deze periode moeten beperken tot wat strikt nodig is.
Ook blijkt uit het concept dat er geen vaste, maximale bewaartermijn voor deze gegevens geldt. De periode waarin de gegevens bewaard kunnen worden hangt af van de beoordeling van de noodzaak door het RIVM zelf.
Wat is er gedaan met de aanbevelingen van de AP?
Het voorstel van wet is in de tweede nota van inlichtingen aangepast. De systematiek is in die zin gewijzigd dat getracht is om de privacy van de betrokkenen te bewaren. Hiertoe is afgestapt van het gebruiken van de ‘werkelijke’ posities van de telefoons, maar wordt gebruik gemaakt van een statistische benadering.
Er wordt ten behoeve van de tellingen aan de hand van de verkeersgegevens berekend wat de kansen zijn dat een toestel zich bij de start van een actieve verbinding in een gemeente bevond. De uitkomst van deze berekeningen zijn de enige ‘nieuwe gegevens’ die ontstaan. Met het nieuwe zevende lid wordt ook verduidelijkt dat deze gegevens na dertig dagen moeten worden vernietigd, zodra deze zijn gebruikt als input voor het vaststellen van de afgeleide herkomst voor de tellingen op de dertigste dag. Belangrijk is verder dat deze informatie (het resultaat van de berekening van de kans dat een toestel zich in een gemeente bevond) mede als gevolg van de bewerking die in het nieuwe derde lid wordt voorgeschreven, een minder precieze afgeleide is van de verkeersgegevens die de opsporings- en veiligheidsdiensten al kunnen opvragen. Hoewel de resultaten van deze berekeningen de tellingen statistisch relevanter maken, geven deze resultaten een minder getrouw beeld van de daadwerkelijke locatie waar het toestel zich bevond dan de brongegevens. Dit maakt dat deze ‘extra gegevens’ geen bijdrage kunnen leveren voor opsporingsdiensten en veiligheidsdiensten. De totaalaantallen van statistische in het derde lid (nieuw) wordt, naast het beperken tot de reeds door de aanbieder bewaarde verkeersgegevens van actieve verbindingen, ook geregeld dat de aanbieder ten behoeve van het verkrijgen van de totaalaantallen per gemeente een bewerking uitvoert die de tellingen statistisch relevanter maakt en bovendien ‘statistische ruis’ toevoegt. Deze methode draagt eraan bij dat de uiteindelijk aan het CBS te verstrekken totaalaantallen niet herleidbaar zijn tot identificeerbare individuen. Deze werkwijze zou worden voorgeschreven aan de aanbieders in de aanwijzingen op grond van het tiende lid (nieuw). Met dit nieuwe derde lid wordt deze anonimiserende methode vastgelegd in het wetsvoorstel. Bij een totaal aantal lager dan 15 wordt geen informatie verstrekt, om te voorkomen dat mogelijk een sportteam in eenzelfde bus of trein zou kunnen worden herleid.
Nog geen opinie van de Autoriteit Persoonsgegevens
Wat de Autoriteit Persoonsgegevens van deze aanpassingen vindt is nog niet bekend. Wel wordt aan een ander bezwaar, te weten de juridische grondslag die in strijd met artikel 15 van de e-Privacy richtlijn lijkt te zijn, niet tegemoetgekomen. Het ontbreekt met name nog steeds enige rechterlijke toetsing die de ministeriele aanwijzingsbevoegdheid moet doorstaan.
Meer weten?
We blijven deze ontwikkelingen op de voet volgen. Wilt u meer weten over het privacyrecht? Neem dan contact op met onze privacyrecht specialist mr. Jop Fellinger.