Opheffen en verdeling van het vermogen van de VOF
Vennootschap onder firma
Een Vennootschap Onder Firma (VOF) is een samenwerkingsvorm waarbij twee of meer rechtspersonen samen onder een gemeenschappelijke naam werken. Het doel van deze vorm is het met elkaar delen van het voordeel, welke ontstaat uit de onderneming. Alle vennoten zijn bij deze vorm hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk voor de schulden die gemaakt worden binnen de vennootschap onder firma.
De praktijk
In de praktijk wordt vaak gekozen voor de samenwerking in de vorm van een VOF. En zolang de samenwerking goed verloopt is de VOF als samenwerkingsvorm een prima keuze. Wanneer de samenwerking (al dan niet als gevolg van een ruzie) echter beëindigd wordt, ontstaan vaak geschillen over de vraag hoe het vermogen van de VOF verdeeld moet worden.
De waarde van de economische deelgerechtigheid
Vaak is er in de VOF-overeenkomst een voortzettingsbeding opgenomen dat bepaalt welke vennoot na het eindigen van de VOF de onderneming mag voortzetten. De vennoot die de onderneming mag voorzetten krijgt dan het gehele vermogen van de VOF toebedeeld en moet daarover de andere vennoot vergoeden. Om het bedrag te bepalen dat de ene vennoot de andere vennoot moet betalen, dient de waarde van de economische deelgerechtigheid van de vennoten bepaald te worden.
Dit kan op twee manieren:
- op grond van de inbreng van iedere vennoot, of;
- op grondslag waarop de vennoten delen in de winsten en verliezen van de VOF.
De verdeling
De inbreng van vennoten wordt bij het aangaan van de samenwerking als actief post op de balans van de VOF opgenomen. Vervolgens wordt de inbrengende vennoot op zijn kapitaalrekening voor deze inbreng gecrediteerd. Wanneer bij de verdeling van het vermogen van de VOF blijkt dat de waarde van het ingebrachte goed hoger is dan de boekwaarde, wordt het verschil als winst aangemerkt. Is de boekwaarde juist gedaald, dan wordt het verschil als verlies aangemerkt. De vennoten delen deze winsten/verliezen overeenkomstig hetgeen zij daarover in de VOF overeenkomst hebben afgesproken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de vennoot die een goed inbrengt meestal geen recht heeft op teruggave van dat goed. Na inbreng van een goed in de VOF valt het goed namelijk juridisch in de gemeenschap van de VOF. Is dit niet wenselijk dan dient bij inbreng een addendum in de VOF overeenkomst te worden opgenomen over het feit dat het goed na het eindigen van de VOF in eigendom aan de inbrengende vennoot terugkeert. Wanneer een dergelijk addendum wordt opgenomen dient er ook aandacht te zijn voor de arbeid die bijvoorbeeld de andere vennoot inbrengt.
Verzoek aan de rechter
Wanneer partijen het niet eens worden over de verdeling, kan de rechter worden gevraagd de verdeling vast te stellen. De rechter zal zich daarbij baseren op artikel 3:185 BW en daarbij naar billijkheid rekening houden met zowel de belangen van de partijen als met het algemene belang. Verder zal de rechter vaak een deskundige benoemen die eerst de waarde van de VOF vaststelt. Heeft u meer vragen hierover neemt u dan gerust contact met ons op. Dit artikel is geschreven door Femke Rientsma.