Oneerlijke huurbedingen: verzoek tot schorsing huurverhoging afgewezen
Recentelijk hebben meerdere rechters een streep gezet door de zogenoemde ‘oneerlijke huurverhogingsbedingen’ in huurovereenkomsten voor woonruimte. Rechtbanken hebben verschillend geoordeeld over de gevolgen van de oneerlijke huurverhogingsbedingen in huurovereenkomsten. Vanwege deze verscheidenheid heeft de rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Deze vragen zijn eerder besproken in dit artikel. Toch kon niet iedereen het antwoord op deze vragen afwachten en zijn ruim vijfhonderd huurders gezamenlijk een kortgedingprocedure gestart bij de rechtbank Rotterdam tot schorsing van de huurverhoging vanaf juli 2024. In dit artikel zal deze uitspraak worden besproken.
‘Oneerlijke huurbeding’?
Recentelijk zijn er twijfels gerezen over de wijze waarop een aanzienlijk aantal verhuurders hun huurprijzen verhogen. Zo is in veel huurovereenkomsten een bepaling opgenomen waarbij de huur jaarlijks meestijgt met de inflatie, plus een mogelijke opslag. Deze opslag ligt vaak tussen de 3 en 5 % van de maandelijkse huur. Het is aan de verhuurder om te bepalen of ze de opslag in rekening brengen. Juist deze keuzevrijheid leidt volgens de rechtbanken tot ‘willekeur’ voor huurders. Dit huurprijsbeleid wordt als ‘oneerlijk’ beschouwd en zou volgens de rechtbanken in strijd zijn met de Europese richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
Waar gaat de zaak over?
Ruim vijfhonderd huurders eisen in kort geding dat de huurverhoging per 1 juli 2024 wordt geschorst vanwege voornoemde oneerlijke huurprijswijzigingsbepalingen in hun huurovereenkomsten. De huurders vinden dat verhuurders de huurprijzen niet mogen verhogen totdat de Hoge Raad de aan hem voorgelegde prejudiciële vragen over deze bepalingen heeft beantwoord. Daarnaast eisen huurders dat de huurverhoging die vanaf juli 2024 door verhuurders al is geïncasseerd wordt terugbetaald of verrekend met de volgende huurtermijn.
Geen spoedeisend belang
Voor toewijzing van een vordering in kort geding moet er sprake zijn van een spoedeisend belang. Zaken waarbij een oordeel in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, kunnen in kort geding worden toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de huurders niet aan dit vereiste voldoen, omdat zij onvoldoende concreet hebben gemaakt welk (spoedeisend) belang elke individuele huurder heeft bij schorsing van de huurprijswijzigingsbepaling. De algemene stelling van de huurders dat velen van hen door een aangekondigde of reeds doorgevoerde huurverhoging in financiële problemen dreigen te komen, is te vaag en bovendien niet onderbouwd met bewijsstukken. Het was de verantwoordelijkheid van de huurders om per huurder aan te geven waarom in hun geval een bodemprocedure niet kan worden afgewacht, maar dit hebben zij nagelaten. Om deze reden kan de vordering van de huurders niet worden toegewezen.
Conclusie
Voorlopig moeten we afwachten voor de schorsing van huurverhogingen en de antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen. Dit kan wellicht anders zijn indien een huurder zijn individuele belangen bij schorsing van de huurprijswijzigingsbepaling concretiseert.
Vragen?
Heeft u vragen over huurrecht? Contact dan een van onze advocaten via de mail, telefonisch of vul het contactformulier in voor een vrijblijvend eerste gesprek. Wij denken graag met u mee.