Kwade trouw
Er is sprake van kwade trouw wanneer iemand weet of redelijkerwijze zou moeten weten dat hij onrechtmatig of oneerlijk handelt ten overstaande van zijn wederpartij. Het gevolg hiervan kan zijn dat bepaalde rechtsgevolgen niet of juist wel plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan is dat het makkelijker is om geld terug te vorderen van iemand die dat geld in ontvangst genomen heeft terwijl diegene wist dat hij daar geen recht op had, dan van iemand die niet wist dat hij niet tot de ontvangst van dat geld gerechtigd was. De ontvanger ‘te kwader trouw’ is namelijk al in verzuim zonder dat hij daarvoor in gebreke gesteld hoeft te worden.
Wanneer iemand niet te kwader trouw is, wordt ook wel gezegd dat hij ‘te goeder trouw’ is. In beginsel kan inderdaad worden aangenomen dat iemand automatisch te goeder trouw is wanneer hij niet te kwader trouw is, en omgekeerd, maar voor de wet is dat onderscheid niet van belang. Bepaalde rechtshandelingen vereisen de goede trouw, en bij het ontbreken daarvan kan er geen sprake zijn van het beoogde rechtsgevolg. De aanwezigheid van iets als een kwade opzet doet daarbij niet ter zake. Evenzo vermeldt de wet soms de rechtsgevolgen van een bepaalde handeling wanneer die te kwader trouw geschiedt, maar zonder aan te geven wat de aanwezigheid van goede trouw zou opleveren.
Zie 3:11 en 6:205 BW.