Houderschap
Wanneer iemand de feitelijke macht over een goed heeft, is hij daarvan de houder. Wanneer hij het goed voor zichzelf houdt, is hij bovendien de bezitter ervan. Houdt hij het voor een ander, dan is hij slechts houder. Het houden voor een ander is alleen mogelijk wanneer de houder duidelijk aangeeft het goed voor die ander te houden.
Zie 3:108 en 3:109 BW.