Instructiebevoegdheid in concernverband
Veel ondernemingen bestaan niet enkel uit één bv. Veel ondernemingen hebben zuster- of dochtermaatschappijen waarbij er één onderneming aan de top staat, de zogenaamde concernleiding. De concernleiding is vaak een ‘holdingmaatschappij’ en houdt (indirect) alle dan wel de meeste aandelen in de dochtervennootschappen. Op grond van artikel 2:239 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) kan de algemene vergadering instructies geven aan het bestuur wanneer dit in de statuten is opgenomen. Dit geldt zodoende ook voor moedermaatschappijen voor het bestuur van haar dochtermaatschappij(en). Het bestuur van de dochtervennootschap kan het niet eens zijn met de instructies zoals de moedervennootschap deze oplegt. In dit artikel wordt nader ingegaan op deze instructiebevoegdheid van de algemene vergadering jegens de dochtervennootschap(pen) en hoe het bestuur zich hiertegen kan verzetten.
Instructiebevoegdheid
Artikel 2:239 lid 4 BW geeft een nadere mogelijkheid tot invulling van de taak van het bestuur. Artikel 2:239 lid 4 BW bepaalt namelijk dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de aandeelhouders indien de statuten dit voorschrijven. Het is ook mogelijk dat deze instructiebevoegdheid aan een ander orgaan dan de algemene vergadering wordt toegekend, zoals bijvoorbeeld de raad van commissarissen.
Het bestuur is niet verplicht om blindelings instructies te volgen, maar dient een zelfstandige belangenafweging te maken. Bij concernverhoudingen weegt het dochteronderneming bestuur de instructies van de moedermaatschappij af tegen het belang van de dochteronderneming in. Het belang van de dochteronderneming wordt onder andere gevormd door de verschillende stakeholders (bijv. schuldeisers) en de lange termijn waardecreatie.
Concernbelang
Echter dient de dochter ook rekening te houden met het concernbelang. De concernleiding dient namelijk de concernstrategie te bepalen. Dit houdt in dat er een strategie moet worden opgesteld die voor het hele concern geldt. De concernleiding dient deze strategie ook binnen het concern uit te rollen. Zo zou het bijvoorbeeld kunnen dat het concernbelang vereist dat de dochtervennootschap bepaalde activiteiten moet staken, terwijl deze activiteiten op zichzelf winstgevend zijn voor de dochtervennootschap. Dit kan dan alleen in het kader van een betere bijdrage aan de groepsstrategie. Gedacht kan worden aan een verduurzaming van de gehele groep: het zou dan mogelijk kunnen zijn dat gelieerde ondernemingen niet-duurzame activiteiten zouden moeten staken dan wel zou moeten afbouwen, terwijl deze winstgevend zijn.
Instructiemacht
Een kanttekening bij de reikwijdte van de instructiebevoegdheid is de instructiemacht. Waar de instructiebevoegdheid ziet op een in de statuten vastgelegde bevoegdheid van de algemene vergadering om instructies te geven aan het bestuur, stamt de instructiemacht af van de wettelijke bevoegdheid van de algemene vergadering om bestuurders te benoemen (artikel 2:242 lid 1 BW), te schorsen of te ontslaan (artikel 2:244 lid 1 BW).
Aangezien de algemene vergadering in beginsel vrij is in het benoemen, schorsen en ontslaan van de bestuurder(s), kan zij de keuze maken om bestuurders te ontslaan wanneer zij niet de instructies zou opvolgen. Echter, de autonomie en eigen verantwoordelijkheid van het bestuur van de dochtervennootschap beperken de feitelijke instructiemacht. Het is aan het bestuur van de dochtervennootschap om, met het oog op het vennootschappelijk belang, de grenzen van zijn autonomie te bewaken.
De vraag rijst dan hoe het bestuur zich tegen deze instructiemacht kan verzetten. Aangezien een bestuurder op twee wijzen ontslagen kan worden (namelijk arbeidsrechtelijk en vennootschapsrechtelijk), kunnen er twee wegen worden behandeld. De bestuurder kan het ontslagbesluit van de algemene vergadering betwisten op basis van vennootschapsrechtelijke gronden, door een beroep te doen op de nietigheid of vernietigbaarheid ervan. Als de bestuurder hierin slaagt, blijft hij in functie als bestuurder. Dit kan gebeuren wanneer de moedermaatschappij een bestuurder ontslaat vanwege het niet opvolgen van een instructie. Het gevolg hiervan zou zijn dat de bestuurder hierdoor het belang van de vennootschap zou schaden. In dat geval kan het mogelijk zijn om het ontslagbesluit op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW te vernietigen. Het argument is dat de bestuurder niet zonder meer verplicht is om de instructies van de moedermaatschappij op te volgen. Deze instructies schaden namelijk het vennootschapsbelang ongegrond.
Conclusie
Bij het beschadigen van het vennootschapsbelang heeft het bestuur geen verplichting om blindelings de instructies van de moedermaatschappij op te volgen. Het bestuur moet kritische vragen stellen en kanttekeningen plaatsen bij de instructies die de moedervennootschap geeft. Het is dan aan de moedermaatschappij om deze vragen en kanttekeningen gemotiveerd te beantwoorden of te weerleggen. Als zij dat niet kan of wil, kan het bestuur de instructies naast zich neerleggen. Het argument hiervoor is dat de schade aan het vennootschapsbelang ongegrond, disproportioneel en niet in lijn is met het concernbeleid. Daarom is het bestuur als bewaker van het vennootschapsbelang niet in staat de instructies van de moedermaatschappij op te volgen. De moedermaatschappij kan als reactie de niet gehoorzame bestuurder ontslaan. Men kan dit aanvechten door te stellen dat het besluit tot ontslag nietig of vernietigbaar is. Indien het aanvechten succesvol is gebleken dan blijft de bestuurder in functie.
Vragen of advies?
Heeft u als bestuurder te maken met een moedermaatschappij die zich te veel (op een schadelijke wijze) bemoeit met de werkwijze van de dochtervennootschap? Of heeft u andere vragen? Contact dan een van onze advocaten via de mail, telefonisch of vul het contactformulier in voor een vrijblijvend eerste gesprek. Wij denken graag met u mee.